Mijn geschiedenis met Siddha Yoga.
Ik heb kort geleden mijn reactie op het internet gezet op een bericht op de lijst “Vrienden en Familie van Siddha Yoga.” In mijn eigen geschiedenis met Siddha Yoga komen geen trauma’s of scheldpartijen voor, maar juist dat is voor mij de reden om te beschrijven hoe ik Siddha Yoga verlaten heb. Ik geloof dat mijn verhaal vaak voorkomt. Niet iedereen wordt dag in dag uit uitgescholden in dagelijkse prive-darshans met Gurumayi. Niet iedereen wordt de toegang tot de centra of ashrams ontzegd (hoewel ik denk dat ik niet toegelaten zou worden als ik het zou proberen!). Nee, naar mijn mening heeft de SYDA-Foundation een onvergeeflijke fout begaan: de mensen die de leiding hebben hebben gelogen, ze zijn betrapt, maar zijn doorgegaan met liegen. Dus waarom is deze gewone “huis-, tuin- en keuken-devotee” met SY gestopt? Een verstandige rechter hoeft niet bij de misdaad geweest te zijn om een verstandig vonnis te vellen. Hier is mijn verhaal.
Ik kwam in November 1983 met SY in contact via een man met wie ik in die tijd afspraakjes maakte. De relatie was een paar maanden daarna afgelopen. (Hij ging niet meer naar het plaatselijke centrum omdat ik me toen helemaal in Siddha Yoga gestort had, en hield uiteindelijk helemaal met SY op.) Ik ontmoette Gurumayi voor het eerst in juni 1984, tijdens een stormachtig weekend in de ashram dat ik nooit zal vergeten. Het was helemaal magisch. Een seva-begeleider belde me op een vrijdagmiddag op mijn werk in Buffalo op en vroeg me in de amrit (d.w.z. het restaurant) te werken, hoewel ik daar nog maar één keer eerder gewerkt had. Gurumayi zou die avond aankomen voor een onverwacht bezoek dat een week zou duren. (De mensen in New York beseffen niet dat Buffalo in dezelfde staat ligt, maar zes uur rijden daarvandaan. Maakt niet uit. De Guru riep me!) Gurumayi en ik hadden verscheidene persoonlijke gesprekken, en dit was mogelijk omdat er op het drukste moment van het weekend maar 300 mensen waren. Ik had nog nooit iets meegemaakt wat daar in de verste verte op leek, behalve enkele tamelijk “emotionele” (en zeker niet zo “nabije en persoonlijke”) religieuze ervaringen als een katholiek schoolmeisje. Ik herinnerde me dat ik als klein kind “dagdromen” had gehad die als ik erop terugkeek op meditatie leken. Ik had mezelf ervan overtuigd dat ik echt een “oude ziel” was, die “onmiddellijk” klaar was om met sadhana te beginnen, bijna op dezelfde moment waarop ik me bewust was geworden van het bestaan van SY. Mijn SY vrienden dachten ook dat dit zo was. Ik had er jaren daarvoor ook over nagedacht hoe wonderbaarlijk het zou zijn om Jezus ontmoet te hebben en zijn “heiligheid” herkend te hebben. Het leek alsof ik in SY de zegening ontvangen had tenslotte aan de voeten van de meester te kunnen zitten. Ik was er ontzettend door geraakt.
Toen het centrum in Buffalo in September 1985 dreigde te sluiten, kreeg ik toestemming om het in mijn nieuwe huis voort te zetten. (Toevallig had de centrumleider, een vriendin van mij, die zomer in South Fallsburg doorgebracht. Ze was helemaal van de kaart doordat ze heel vaak door de leiding, de medewerkers en in het Center Leader’s Office was uitgescholden en slecht was behandeld. Ze verliet de organisatie en kwam nooit meer terug. Pas nadat ik zelf SY had verlaten heeft ze me precies uitgelegd wat er gebeurd was en waarom ze moest weggaan. Toen ik er uit was zei me ook dat ze wist dat ik pas rijp zou zijn om naar haar verhaal te luisteren wanneer ik er zelf uit zou zijn. Ze had gelijk.) Mike en ik hadden het huis pas drie maanden daarvoor gekocht en we woonden er dus nog maar net. Als in een vlaag van “genade van de guru,” bracht hij het onderwerp ter sprake dat we het centrum konden “redden” door ons huis beschikbaar te stellen. Hij bood zelfs aan een meditatiekamer in de kelder aan te leggen. Dat was het eerste karwei dat we na onze verhuizing deden. Mike had een droom gehad waarin hij Baba had gezien, en die erop neer kwam dat Baba aangaf dat dit de juiste weg in onze relatie was. Nu besef ik dat zijn diepe liefde voor mij hem ertoe bracht mij te steunen, wat er ook zou gebeuren (en ondanks dat hij jarenlang gebeden heeft dat ik SY zou verlaten). God zij dank bestaat zijn liefde voor mij nog steeds.
Ik maakte mezelf wijs dat ik een echte bhakta was, met heel veel liefde voor de hele organisatie en voor Baba en Gurumayi. Ik vertrouwde hen volledig en had helemaal geaccepteerd dat zij grote geesten waren, en dat hun manier van doen in het ergste geval “ondoorgrondelijk” was, maar in elk geval goddelijk. Ik had nooit gehoord over Stan Trout of het tijdschrift Co-Evolution Quarterly, of over de andere bronnen van “roddel” over SY en de personen daarin. Mijn behoefte om dat alles te ontkennen was zo groot dat geen enkele aanwijzing over de schandalen tot mij doordrong, behalve dan het schandaal over het aftreden van Nityananda (de broer van Gurumayi). Ik ging door met ontkennen totdat ik het artikel “O Guru Guru Guru” van Lis Harris in de New Yorker van november 1994 las. Toch voelde ik al heel in het begin van mijn tijd in SY dat er iets niet in de haak was.
De zomer voor het aftreden van Nityananda verscheen de eerste nieuwe, “krachtigere” Shaktipat foto van Gurumayi, maar er kwam geen nieuwe foto van haar broer uit. Ik vond dat vreemd, en toen hij aftrad leek dat goed bij mijn gevoel te “passen.” Ik was er heel trots op dat ik blijkbaar voorvoeld had dat Nityananda niet “de echte” was, ook al was ik nieuw in Siddha Yoga. Ik schreef in een brief aan Ram Butler dat het allemaal een prachtig “spel van de Shakti” was, dat Baba ons altijd op het hart had gedrukt dat de guru niet het lichaam was, en dat niemand goed kon beoordelen wat er speelde tussen een “guru” en zijn guru behalve die twee zelf. Mijn “juiste begrip ” was voor een nieuweling onverwacht, en verraste de centrumleiders en ook de andere volgelingen. Dit werd mij eind oktober 1985 door een van de twee centrumleiders in Rochester, New York, meegedeeld. Hij vroeg me mijn notities hierover nog eens op te lezen, om te controleren dat ik de opvattingen van de SYDA Foundation in geen enkel opzicht verkeerd interpreteerde of verkeerd zou interpreteren. Hij was er verbaasd over dat ik alles bijna woord voor woord op de juiste manier weergaf, hoewel ik niet kan stenograferen. Nityananda (d.w.z. Gurumayi’s broer) was een handig object om mijn twijfels op te projecteren. Het was duidelijk dat ik snel vooruit ging op het Siddha Pad.
Het herschrijven van de geschiedenis is een reclametechniek die ik goed ken vanuit mijn familieachtergrond en uit mijn training als lerares sociale wetenschappen. Ik vond dat het in het beste geval vreemd dat zoiets naar boven kwam bij een spiritueel pad dat in het teken staat van “satya” (waarheid) en andere principes uit de yoga. In het slechtste geval was het de uiting van een machtsstructuur die iets te verbergen en veel te verliezen had.
Omdat ik de dingen accepteerde zoals ze gebeurd waren, zag ik vanuit mijn positie in de organisatie geen gevaar in een juiste weergave van de geschiedenis van SY. Daarom vond ik het verontrustend dat in de winter van 1985-6 de oproep kwam dat alle foto’s van Nityananda teruggestuurd moesten worden, zelfs wanneer zij in SY literatuur stonden, zodat ze konden worden verbrand of “op een goede manier weggegooid.” In strijd met mijn “dharma” (plicht) als centrumleider, maar in overeenstemming met mijn eigen gevoel, hield ik mijn Siddha Path tijdschriften, inclusief de hele reeks van de Patabhishek tot de laatste aflevering. (Die zijn altijd populaire “ondergrondse” literatuur geweest, dat kan ik uit ervaring zeggen. De mensen willen de waarheid weten.) Het was ook vreemd dat sommige video’s werden teruggevraagd zodat ze konden worden “herzien,” zogenaamd met “nieuwe en verbeterde” versies als resultaat. Deze video’s zijn nooit teruggegeven of opnieuw uitgebracht. Ik had nooit veel voor hem gevoeld, dus ik had er geen moeite mee de foto’s van Nityananda voor op de puja (altaar) weg te doen, maar ik moest wel veel moeite doen om dit hele hoofdstuk als een “beweging van de shakti” uit te leggen. Ik ben er nooit erg goed in geweest de grote twijfels die dit bij mij opriep te onderdrukken, en deze hele geschiedenis uit te leggen aan nieuwe mensen die per ongeluk het “gerucht” hadden gehoord: “Heeft Gurumayi een broer?”
In het weekend van de beruchte panels (vraag-en-antwoord heropvoedings-sessies over het gedoe met Nityananda, nadat hij begonnen was met pogingen om zijn positie terug te krijgen) in april 1986, maakten mijn toenmalige vriend, zijn kinderen, en ik toevallig een uitstapje naar South Fallsburg zodat we Gurumayi konden ontmoeten (en zodat zij hen natuurlijk zou kunnen “goedkeuren”). Waarschijnlijk heb de “oproep” gemist die door de ashram naar vele centrumleiders was gestuurd om dat weekend te komen. Wij logeerden in een hotel dichtbij de ashram en gingen alleen naar de avondprogramma’s en chants, dus was ik niet op de hoogte van wat er dat hele weekend aan de gang was.
Op die eerste zondagmorgen in april 1986, nadat de panels waar ik nog steeds niets van wist waren afgelopen, hoorde ik toevallig Satyavati Stone van het Centers Office tegen centrumleiders zeggen die in de rij stonden voor de Guru Gita, dat er een speciale darshan (ontmoeting met Gurumayi) voor centrumleiders was om 10 uur ‘s ochtends, en ik trok haar aan haar mouw om haar aandacht te trekken. “Ja natuurlijk kun jij ook komen,” zei ze. Tijdens de darshan werd er geen woord gezegd over de werkelijke reden van deze alarm-oproep aan de centrumleiders, maar het was duidelijk dat de hele situatie erg urgent was. De atmosfeer was erg gespannen, op een ongewone manier. Een van de centrumleiders die te maken had met het ruimtevaartprogramma kreeg vragen over een of ander voorwerp dat met SY te maken had en dat gelanceerd was met de Challenger die in januari van dat jaar geexplodeerd was, en over het uitstel van verdere lanceringen tot onbepaalde tijd als gevolg van het ongeluk. Toevallig zei ik tegen Gurumayi hoe goed het nieuws over Nityananda de herfst daarvoor van Rochester naar Buffalo was doorgegeven. Ik dacht dat ik daarmee aangaf “hoe zuiver” de *anderen* waren die het nieuws hadden overgebracht en hoe zuiver het proces was, en had niet de bedoeling om op te scheppen over mijn eigen “talenten” om nieuws te ontvangen. Zij sabelde mij direct neer door de ander die daar mee te maken had duidelijk te prijzen, omdat die zo’n zuiver voertuig van de Shakti was. Ik vatte dit als een “aanval op mijn ego” op en was daar natuurlijk dankbaar voor, zoals het hoorde.
Toen die dag de dienbladen werden binnengebracht met cadeaus die zij aan ons zou geven, viel mijn oog onmiddellijk op een prachtige handgeblazen glazen kerosinelamp, van de soort die op kerstboomversiering lijkt. Gurumayi nam die in haar hand en gaf haar assistent de opdracht om hem aan mij te geven, hoewel ze objectief gezien niet kon weten dat ik erdoor aangetrokken werd. Op dat moment werd ik meer dan ooit overtuigd van haar “alwetendheid,” en dat ze mijn meest geheime wensen kende. Dit bevestigde ook het paranormale karakter van mijn “shaktipat” ervaring met haar in Juni 1984. Zelfs nu sluit ik absoluut niet uit dat zij een bepaald soort paranormale vermogens heeft. Dit was een nieuwe magische ervaring. Deze ervaring was zo prachtig dat de hele werkelijkheid om mij heen in de straling ervan verdween; het was een gigantische verdwijntruc.
Ik vond het vreemd dat niemand deze prachtige gelegenheid aangreep om de leerstellingen van Siddha Yoga toe te passen. Deze “samenzwering om te zwijgen” was weer iets waarmee ik van dichtbij te maken had gehad als jonge volwassene, en iets waarover ik me grote zorgen maakte. Ik zag hoe deze stilte om het hele gebeuren met Nityananda tot een obsessie van “juist begrip,” uitgroeide, een mysterie dat alleen door de best begeleide en meest ervaren mensen aan nieuwe mensen uitgelegd kon worden, aan andere mensen kon dit niet worden toevertrouwd; het was een kwestie die door normale mensen op een opvallende manier omzeild werd. Dat versterkte mijn wantrouwen nog meer. Ik had nog niet beseft dat geheimhouding een gevestigde SY “traditie” was.
Ik worstelde met deze klassieke “grote leugen” die sinds oktober 1985 in de kern van SY aan het etteren was. Maar ik dacht ook steeds weer terug aan de “paranormale” gebeurtenissen met Gurumayi, en mijn emotionele band met haar en met Baba, en ik zag dat als bewijzen dat er toch “iets met dit pad en iets met de Guru was dat ik niet begrijp”. Ik probeerde vertrouwen te hebben. Ik bad dat mijn twijfels mij zouden verlaten, tot op het moment dat ik voor de puja (het altaar) stond op zijn verjaardag in 1996, om arati te doen met alle attributen en de juiste kleding, en ik smeekte Baba in stilte om me een teken te geven dat alles wat ik over hem, Gurumayi en (haar broer) Nityananda gehoord had, en over de mensen die dicht bij hen stonden, de “echte leugen” was.
Vlak voor de publicatie van het artikel in de New Yorker hoorde ik over de discussie die op AOL (America On Line) in de Siddha Yoga Ethiek groep aan de gang was (op het internet). Andere mensen in mijn centrum hadden me gewaarschuwd dat die groep “vol negativiteit” was, en daarom “slecht gezelschap.” Omdat ik in die tijd bang was voor computers was het niet moeilijk om die groep nog een jaar keurig te vermijden. Toen ik me in de herfst van 1995 voor het eerst op het internet waagde, zaten er een of twee duidelijk krankzinnige types in die groep. (Ze melden zich nog af en toe, en hun geestesziekte is gemakkelijk herkenbaar.) Talloze anderen in de groep legden meedogenloos getuigenis af van de ethische misstanden in SY.
Nadat ik het artikel in de New Yorker gelezen had, en de vele andere stukken van vroegere volgelingen en swamis (alle via deze internetsite toegankelijk) kon ik mijn ogen niet meer voor deze getuigenissen sluiten. Voor wat betreft het artikel van Lis Harris denk ik dat een tijdschrift met een landelijke reputatie en een hele stoet advocaten zich niet in zo’n controverse zou wagen als dat tot een rechtszaak zou leiden. De advocaten van de SYDA Foundation hebben tot op de dag van vandaag geen enkele aanklacht ingediend tegen de New Yorker of de schrijfster. Dat komt niet doordat het artikel volgens hen helemaal uit “waanzin” of onbevestigde “geruchten” bestaat. Swami Nityananda’s strijd om zijn zetel terug te krijgen was, in SY terminologie, de grootst mogelijke “waanzin,” maar dat vonden ze wel een paar uur betaald werk (van advocaten) waard. Het voeren van processen is iets waar Siddha Yoga zeker toe zal overgaan wanneer de machtsbasis bedreigd wordt. Wanneer de aanspraak van Chidvilasananda als wettige erfgenaam van de troon van Muktananda ondermijnd zou worden, zou dit veel mensen hun investering in prestige, macht en geld kosten. Het is mijn weloverwogen mening dat als er onjuistheden over de SYDA Foundation of de “spirituele leidster” daarvan in de New Yorker gestaan zouden hebben, dit tot een rechtszaak geleid zou hebben. Het feit dat de Foundation hier niet voor gekozen heeft spreekt boekdelen.
Maar in het begin zette ik berichten op het internet waarin ik probeerde het pad te verdedigen. Daarbij haalde ik mijn eigen ervaring aan, die hoofdzakelijk positief was. In de tussentijd deed ik mee aan de Mahasamadhi Retreat in 1995, en ik bad om kracht om dit “slechte gezelschap” te weerstaan. Tijdens de cursus “Hoe het pad te gaan: een gids voor je sadhana” dreef een swami, die vaak programma’s in South Fallsburg inleidde, de spot met mensen die “echt naar een andere guru gingen omdat die vrouw mensen omhelsde in darshan (tijdens de ontmoeting)” (Ik geloof nu dat dit een verwijzing naar Ammachi was.) Iedereen grinnikte over zulk kinderlijk gedrag, maar uit mijn buik kwam meteen een tegengestelde reactie naar boven. Wat voor pad, wat voor swami, vindt het nodig te spotten met oprechtheid van anderen? Dit was een keerpunt.
Ik trok me enige tijd uit de AOL internet groep terug. Dit was een overdonderende hoeveelheid bewijsmateriaal en verstandige redeneringen, een vloed waar ik mijn ogen niet voor kon sluiten als ik mijzelf een verantwoordelijk mens wilde noemen, maar ik was er niet klaar voor de vreselijke waarheid toe te geven, niet aan mijzelf en helemaal niet aan anderen. Hoewel ik heel veel tijd in dit onderzoek stak wilde ik mijn twijfels niet aan mijn man en aan anderen vertellen, want ik was bang dat hun eigen vooroordeel tegen iets wat zij niet begrepen mij op een onterechte manier zou beïnvloeden. Ik wilde er niet “voor uitkomen” tot ik er helemaal zeker van was dat er voldoende waarheid in deze “geruchten” stak om een einde te maken aan mijn eigen twijfels. De prijs was hoog: het verlies van mijn hele “Siddha Yoga Familie” met al zijn tradities en vieringen, en het verlies van een geliefde visie op de realiteit waaraan ik me vasthield, net zoals een kind zich vasthoudt aan de illusie van de volmaaktheid van zijn ouders.
Ik kon mijn tweeslachtige gevoel, mijn ethische dilemma, niet met mensen buiten SY bespreken, omdat ik wist dat ze er onmiddellijk en eenduidig op zouden reageren (“Ga eruit!”). Nog erger was dat deze twijfels niet alleen onbespreekbaar waren binnen de SY gemeenschap: zelfs erover nadenken was taboe. Ik sprak over mijn bezorgdheid over de berichten op het internet met de plaatselijke centrumleiders, dat waren mensen die in de ashram gewoond hadden, en die vanaf het midden van de 70er jaren bij Siddha Yoga betrokken waren, en die (in tegenstelling tot mijzelf) duidelijk al jaren van de “geruchten” wisten. Zij hadden sommige van de berichten op het internet gelezen, en ik had respect voor hun mening. Een van hen zei dat hij bezorgd was, en ook niet begreep, waarom de ashram en Gurumayi weigerden op deze “roddels” in te gaan en ze te weerleggen. De anderen reageerden alleen met een afkeurende blik. Deze “negativiteit” was niet iets waaraan waarde gehecht moest worden, er mocht zelfs geen enkele lettergreep over gezegd worden. Ik ging nog een paar maanden verder met mijn innerlijke strijd.
Mijn geloof rafelde verder uiteen, en op zekere morgen, een week na de viering van Baba’s verjaardag, werd ik wakker met een beslissing. Ik kon niet meer aan SY meedoen. Dat leek zo’n plotselinge verandering van inzicht dat mijn man me later die dag vroeg waarom ik me niet, zoals gewoonlijk, voor de satsang klaarmaakte. Ik hield vrijwel onmiddellijk met mijn seva’s in het centrum op, gaf praktisch geen verklaring daarvoor, en kwam nooit terug. Ik las de AOL groep nog een paar dagen passief, maar begon toen met het zelf insturen van berichten, eerst anoniem. Ik was een nieuwe bekritiseerder van SY geworden. De rest van mijn verhaal is een open boek in de archieven van AOL.
Gedurende meer dan 12 jaar heb ik trouw mijn seva gedaan. Soms verwaarloosde ik daarvoor zelfs mijn gezin en mijn werk, en ik had verschrikkelijke innerlijke conflicten. Ik deed ook trouw mijn japa (herhalen van de mantra) en puja (eredienst aan een altaar). Ik ging bijna altijd naar de satsang, leidde veel programmas, tutorde en werd getutord in alle mythen van de “Siddha-lineage” (opeenvolging van guru’s). Ik deelde het gedeelte van mijn “ervaring” dat “acceptabel” was, met anderen. Al die tijd heb ik nooit bewust iets laten merken van de fundamentele vragen die ik bij dit pad had. Dit was een illusie die ik wanhopig de werkelijkheid wilde laten zijn.
Aan het eind van mijn tijd in SY, en tot de week voordat ik eruit stapte, steunde ik de “missie van de guru” met mijn zuurverdiende geld en met veel van mijn kostbare vrije tijd. Ik was ook iemand die veel geïnvesteerd had in het instandhouden van de mythe van de Siddha opvolging van guru’s. Ik deed elk jaar minstens één intensive en talloze cursussen en retreats in de ashram in de zomer en de tijd van de Mahasamadhi (de herfst). Uiteindelijk had ik meer dan 100 SY boeken verzameld, bijna allemaal gekocht in SY boekhandels (ik kocht zoals het hoorde de versies waaruit Nityananda (Gurumayi’s broer) weggehaald was, maar hield de oudere versies vanwege hun emotionele waarde.) De meeste van deze boeken gingen over zeer esoterische onderwerpen en ze waren nooit gelezen. Ik had een complete reeks Darshan-tijdschriften (mijn abonnement is nog steeds niet afgelopen) en veel afleveringen van het tijdschrift Siddha Path; 86 audiocasettes, 33 CD’s, 17 videotapes (bijna allemaal twee of meer keer zo duur als de normale “verkoopwaarde”); en, keurig bewaard, 13 jaar van de SY Correspondence Course. Aan het eind had ik negen dure mala’s (gebedskettingen met kralen) in mijn bezit, vier met rudraksha-kralen, twee van kristal, en één van amethist, één van amber en één van lapis lazuli (deze laatste heb ik in de darshan mand gedaan zonder hem ooit te dragen). Ik had vijf grote posters laten inlijsten en heb letterlijk honderden portretten van de guru’s gekocht, van “speciale uitgaven” in dure handgemaakte lijsten, tot een boekenlegger van 3 dollar voor elk boek. Ik had drie paren padukas (sandalen van de guru); spelden, oliën, geborduurde zijden lappen en sjaals (natuurlijk allemaal van heel goede kwaliteit); een gouden vinger mala (vingerketting met kralen) als vervanger van een serie vingerkettingen met plastic kralen; zilveren schalen, bellen en borden, kandelaars van kobalt van diverse vormen en afmetingen; beeldjes van Ganges-klei van Krishna, Radha en Ganesh, bronzen beeldjes van Ganesh, Shiva en Kwan Yin, en een spekstenen Hanuman; wierook, dhoop, bhasma en kum kum; saris die ik maar één keer gedragen heb; minstens vier of vijf asana’s (allemaal heel mooi om mijn weerzin tegen meditatie te helpen overwinnen) en een heel assortiment aan kussens, zitjes en tassen om het allemaal in te stoppen.
Ik schat dat ik tussen 30,000 en 40,000 dollar aan SY heb uitgegeven, het meeste met mijn creditcard, tussen November 1983 en Mei 1996. In die hele periode vond ik het hoe langer hoe vervelender andere mensen te vragen hun tijd en geld voor deze zaak in te zetten. Maar ik probeerde te denken dat ik zo gelukkig was, zo gezegend, om in staat te zijn al dit geld uit te geven, en dat het uitgeven van geld alleen diende om ons, devotees, “meer onderscheidingsvermogen” te geven om te zien wat “goed voor onze sadhana” was. Maar nu kijk ik alleen op mijn kooplust terug als een manier om mijn twijfels in een sneeuwstorm van “devotie” te laten ondersneeuwen. Elke retreat, elke intensive, elke dollar die ik besteedde was een smeekbede aan de gurus en een persoonlijke inspanning om mijn illusie te herstellen. De valstrikken en het drukke werk waren een soort vertroosting, maar vanaf 1985 kon ik helemaal niet meer mediteren. Als ik terugkijk denk ik dat het teveel voor mij was om alleen in de stilte van de meditatie samen te zijn met de leugens van SY. En dat neem ik niet alleen mijzelf kwalijk. Siddha Yoga gebruikt verkooptechnieken die tot de meest geavanceerde behoren die in de reclame gebruikt worden.
Ik respecteer het feit dat andere critici van SY anoniem willen blijven. Maar ik ben ervan overtuigd, zonder enige twijfel, dat het niet zo is dat er maar een paar ontevreden devotees of relschoppers zijn die zich tegen SY uitspreken, om Swamis Muktananda en Chidvilasananda in een kwaad daglicht te stellen. Ik weet, in het diepst van mijn hart, dat de gurus en de andere leiders van SYDA en SY zelf niet datgene zijn waarvan beweerd wordt dat ze het zijn. Het meest overtuigende bewijs daarvan is voor mij het grootschalige herschrijven van de geschiedenis van Siddha Yoga. Dit heeft me langdurig verontrust, in het beste geval is het onnodig, en uiteindelijk is het fataal. Als dit gecombineerd wordt met de onweerlegbare verhalen van zoveel andere mensen, waarvan ik sommigen zowel op het internet als persoonlijk ontmoet heb, wordt de waarheid helder als glas, en kan niet ontkend worden door mensen met een geweten.
Pat Voelker